De 68-jarige Paul Besseling ontdekte in 2004 dat zijn opa en oma in Hoogkarspel onderdak boden aan een jonge Haagse scholier tijdens de hongerwinter. Het bleek dat er in het West-Friese dorp nog eens 38 scholieren zaten ondergedoken. Paul schreef een boek over dit bijzondere oorlogsverhaal.

Het was voor Paul een onverwachts oorlogsverhaal over zijn opa en oma, waar hij tot 2004 geen weet van had. De Haagse scholier die bij zijn grootouders leefde was de 15-jarige Pim Nieuwenhuis. Pim is inmiddels overleden maar zijn erven brachten Paul een stapel brieven uit die tijd, waarover hij een boek schreef. 

"Een paar jaar geleden kreeg ik het pak brieven in handen", vertelt Paul in het voormalig huis van zijn opa en oma aan de Oosterwijzend in Hoogkarspel. "Ik wist helemaal niet dat hier in huis een Haagse scholier zat."

Het waren brieven die Pim Nieuwenhuis in de hongerwinter schreef naar zijn ouders en zus. Pim verbleef als scholier bij de opa en oma van Paul. Dankzij een pater van zijn school werd Pim met 38 andere jongens ondergebracht in Hoogkarspel. 

Wanhoop en naastenliefde

Paul heeft alle brieven in een avond gelezen. "Ik was getroffen door dit verhaal dat over heel gewone mensen gaat, het grootste deel van de bevolking", vertelt hij. "Je las aan de ene kant over de wanhoop van de gezinnen in de grote steden, waar van alles tekort was. En aan de andere kant over de naastenliefde van de mensen hier in West-Friesland."

De brieven zijn inmiddels gearchiveerd bij het Instituut voor Oorlogs- Holocaust- en Genocidestudies (NIOD), maar ze zijn ook terug te lezen in het boek dat Paul Besseling erover schreef, genaamd Scholier in de Hongerwinter. 

Boek over gewone mensen

Wat het boek zo bijzonder maakt, is dat het niet gaat over grootse verzetsdaden, zo vertelt Paul. "Het gaat niet over soldaat van Oranje, D-day of One bridge too far. Het gaat niet over die afschuwelijke deportaties en concentratiekampen, wat natuurlijk heel erg is. Maar dit boek gaat over heel gewone mensen uit Den Haag en hier in West-Friesland."

Eén van die 'gewone' mensen is de 90-jarige Haagse Leo Rijpkema. Als 17-jarige kwam Leo Rijpkema samen met Pim Nieuwenhuis naar Hoogkarspel. "Wij waren natuurlijk ontzettend blij en gezegend dat wij, via school, daar ondergebracht konden worden", vertelt Leo. Hij kreeg een plaats bij een wijkverpleegkundige aan de Streekweg.

Leo had als kind weinig in te brengen over zijn vertrek naar Hoogkarspel. "Het was oorlog en hongerwinter en daar was te eten. Dat is belangrijk als je opgroeit. En de familie in Den Haag kon mijn distributiekaarten heel goed gebruiken. Die hadden wat extra eten als ik de deur uit was. Dus het mes sneed aan twee kanten."

De Haagse scholieren gingen aan de slag als landbouwhulpen. "Er waren geen landbouwkrachten over om op de landerijen te werken, want die moesten onderduiken", legt Leo uit. 

Net als Pim schreef Leo veelvuldig naar huis. En in die briefwisseling stond één ding centraal. "Het meeste ging over eten, want dat was de slogan van de dag: wel eten of niet eten", vertelt hij. "Je maakte niet veel mee maar regelmatig zag je horden van mensen uit de Randstad die om eten kwamen bedelen. Dat zag je dag in dag uit, je was getuige van de noodsituatie."

Na de oorlog keerde Leo Rijpkema nog een aantal keer terug naar Hoogkarspel. "Het is toch een belangrijk stuk uit je leven. En het was een goede ervaring en een dankbare ervaring voor de mensen die dat opgebracht hebben."

Maar dat heel wat mensen uit de regio onderdak aanboden, is volgens Paul Besseling 'niet heel bijzonder'. "Zij (de opa en oma van Paul Besseling, red.) namen gewoon kinderen erbij en als er mensen langskwamen om eten, probeerden ze die te helpen. Ik denk dat dat tekenend is voor heel veel mensen in die tijd."